Urgentie

Gewenste resultaten blijven uit

Inzet van het strafrecht betekent lang niet altijd dat ongewenst gedrag stopt: recidive is hoog. Strafrechtelijke sancties leiden in veel gevallen niet tot de beoogde uitkomst dat het delictgedrag stopt. Zo wordt 68% van de strafzaken met volwassen daders gepleegd door personen die al eerder zijn veroordeeld door een rechter of een strafbeschikking van het OM hebben gekregen.

Recidive is hoger onder jeugdige daders dan onder volwassen daders. Ook is recidive hoger na het opleggen van vrijheidsstraffen dan wanneer wordt gekozen voor alternatieven daarvoor.
(Bron: Recidivemonitor WODC, Cahier 2021-21)

De meeste gebruikte maatstaf voor de effectiviteit van strafrechtelijke sancties is recidive. Via de recidivemonitor van het WODC worden cijfers bijgehouden voor personen die vrijgekomen zijn uit een penitentiaire inrichting (PI) of een justitiële jeugdinrichting (JJI), een werkstraf bij de reclassering hebben uitgevoerd of onder toezicht van de reclassering hebben gestaan.

De figuren aan de rechterzijde van deze pagina geven de tweejarige recidivepercentages aan van jeugdige en volwassen daders. Wanneer vrijheidsstraffen worden opgelegd liggen de recidivecijfers hoger dan bij andere straffen: meer dan de helft van de ingesloten jongeren en bijna de helft van de ingesloten volwassenen recidiveert binnen een periode van twee jaar.

Bron: Recidivemonitor WODC, Cahier 2021-21   

Onderzoek toont aan dat taakstraffen leiden tot lagere recidivecijfers dan vrijheidsstraffen. Wanneer wordt gecontroleerd voor dader- en delictkenmerken, en daarmee groep die een taakstraf heeft opgelegd gekregen vergelijkbaar is met de groep die een vrijheidsstraf heeft gekregen, ligt het recidivepercentage bij een taakstraf bijna 50% lager dan bij een gevangenisstraf.
(Bron: Wermink e.a. 2009)

“De kans op een positief effect groter is wanneer de gedragsinterventies worden uitgevoerd in de vrije samenleving dan wanneer deze worden uitgevoerd in een gesloten setting.”
Bron: Miranda Boone)

Bron: Recidivemonitor WODC, Cahier 2021-21   

Kortdurende detentie is niet effectief

Voor het merendeel van de gedetineerden is het verblijf in een gevangenis van korte duur. Kortdurende detenties doen over het algemeen meer kwaad dan goed.

Het korte verblijf is niet lang genoeg om probleemgedrag te veranderen, terwijl het wel tot schade leidt: gedetineerden hebben doorgaans meer problemen als ze gevangenis uitkomen dan toen ze erin gingen.

52%

van de gedetineerden verblijft korter dan een maand

74%

van de gedetineerden verblijft korter dan 3 maanden

85%

van de gedetineerden verblijft minder dan 6 maanden

De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming identificeert onder meer de volgende vormen van detentieschade: verlies van een baan, verlies van inkomen en het stigma van een verblijf in een justitiële inrichting. Partners en kinderen van gedetineerden ervaren ook negatieve gevolgen, zoals een verslechterde financiële situatie, negatieve reacties vanuit de omgeving en uithuisplaatsing van kinderen.

Detentie als pauzeknop

Na detentie hebben ex-gedetineerden gemiddeld genomen meer schulden en is er lang niet altijd zicht op stabiele huisvesting.

Allerlei zaken zijn ‘on hold’ gezet (zoals uitkeringen, verzekeringen, zorgtrajecten) en moeten weer opnieuw opgestart worden. Goede nazorg kan daarbij helpen maar is zeker geen automatisme.

Nu verlaat 90% van de kortgestraften de PI zonder begeleiding en toezicht door de Reclassering.

“Het heeft zelden zin mensen een aantal dagen of weken twintig uur per dag in een cel te zetten (en dat niet zelden meerdere keren per jaar). De enige reden dat het gebeurt, is dat we voor deze groep tot nu toe niks beters kunnen bedenken.”
(Bron: Ruud Boelens)